Significante waarderingsregels

Toelichtingen

Er werden geen significante wijzigingen aangebracht in onze waarderingsregels gebruikt voor het opstellen van deze verkorte geconsolideerde tussentijdse cijfers ten opzichte van deze gebruikt voor het opstellen van de meest recente geconsolideerde jaarrekening van 31 december 2018, met uitzondering van de toepassing van nieuwe standaarden en interpretaties, hieronder omschreven en de toepassing van waarderingsregels dewelke nog niet eerder werden toegepast.

  • IFRS 16 Lease-overeenkomsten (toepasbaar voor het boekjaar beginnend op 1 januari 2019)

De aard en de invloed van deze wijzigingen werden in beschouwing genomen, en bovengenoemde wijzigingen hadden volgende impact op onze verkorte geconsolideerde tussentijdse financiële cijfers:

We hebben IFRS 16 toegepast met ingang vanaf 1 januari 2019, in overeenstemming met de overgangsbepalingen van IFRS 16, gebruik makende van de aangepaste retrospectieve methode. Bijgevolg werd het cumulatief effect van de toepassing van IFRS 16 opgenomen als een aanpassing aan de openingsbalans van het overgedragen resultaat per 1 januari 2019, zonder aanpassing van de vergelijkende cijfers.

Als gevolg van de toepassing van IFRS 16, hebben we leasingschulden erkend voor lease-overeenkomsten die voorheen in overeenstemming met IAS 17 als een operationele lease werden ingedeeld. Deze leasingschulden werden gewaardeerd aan de contante waarde van de resterende leaseverplichtingen, en verdisconteerd aan onze “marginale rentevoet” van toepassing op 1 januari 2019. Onze gewogen gemiddelde “marginale rentevoet” gebruikt voor de waardering van de leasingschulden per 1 januari 2019 bedroeg 1,55%.

De verschillen tussen onze totale operationele leaseverplichtingen zoals gerapporteerd in toelichting 25 van onze geconsolideerde jaarrekening van 31 december 2018, en de totale leasingschulden zoals weergegeven in de geconsolideerde balans per 1 januari 2019, worden hieronder toegelicht.

(in duizenden €)

 

Operationele lease verplichtingen opgenomen per 31 december 2018

27.704

Minus: verdisconteringseffect gebruik makende van de marginale rentevoet van de leasingnemer op de datum van initiële toepassing

(1.223)

Minus: overige

(569)

Leasingschuld opgenomen per 1 januari 2019

25.912

Waarvan:

 

korte termijn leasingschuld

4.516

lange termijn leasingschuld

21.396

De wijziging in de waarderingsregel had het volgende effect op onze geconsolideerde balans per 1 januari 2019:

(in duizenden €)

1 januari 2019

Materiële vaste activa (gebruiksrecht van vast actief)

26.406

Overige vlottende activa (vooruitbetaalde kosten)

(494)

Effect op totaal activa

25.912

 

 

Overgedragen verlies

416

Leasingschulden (korte en lange termijn)

25.912

Over te dragen opbrengsten

(416)

Effect op totaal eigen vermogen en schulden

25.912

Op implementatiedatum hebben we gebruik gemaakt van de volgende praktische vrijstellingen, zoals toegestaan door IFRS 16:

  • Het gebruik van de vorige definitie van een lease (zoals aangemerkt door IAS 17) voor alle contracten die bestonden op datum van eerste toepassing;
  • Hantering van één “marginale rentevoet” voor een groepering van leases met dezelfde kenmerken;
  • Het gebruik van vorige inschattingen van verlieslatende leasecontracten, in plaats van het testen voor bijzondere waardeverminderingen;
  • Het verwerken van alle operationele leasing contracten met een resterende looptijd van minder dan 12 maanden per 1 januari 2019 als kort-termijn leases.

Andere nieuwe standaarden en interpretaties toepasbaar voor het boekjaar beginnend op 1 januari 2019 hadden geen enkele impact op onze verkorte geconsolideerde tussentijdse financiële cijfers.

Wij hebben geen standaard, interpretatie of wijziging die werd gepubliceerd maar nog niet van toepassing is, vroegtijdig toegepast.

Wijziging in waarderingsregels met ingang vanaf 1 januari 2019 als gevolg van de toepassing van IFRS 16:

Waarbij we tot op het einde van 2018 een onderscheid maakten tussen financiële leases (gepresenteerd op de balans) en operationele leases (niet in de balans opgenomen verplichtingen), erkenden we, vanaf 1 januari 2019, gebruiksrechten op de balans en overeenstemmende leasingschulden (gewaardeerd op basis van de contante waarde). Deze schulden weerspiegelen de nog te betalen leasebetalingen in de toekomst, ingeschat op aanvangsdatum van de leases. Na eerste opname worden de leasingschulden gewaardeerd op basis van de geamortiseerde kostprijs.

De gebruiksrechten (voornamelijk bestaande uit het bedrag van de eerste waardering van de leasingschuld) worden gewaardeerd tegen kostprijs en afgeschreven over hun geschatte levensduur op lineaire basis. De gebruiksrechten worden op de balans getoond samen met de materiële vaste activa in eigen beheer en de leasingschulden worden getoond als korte en lange termijn leasingschulden.

Elke leasebetaling wordt toegewezen aan de leasingschuld enerzijds en de financiële kosten anderzijds.

Nieuwe waarderingsregels als gevolg van recente transacties

Financiële instrumenten: afgeleide activa en verplichtingen

Financiële activa en financiële verplichtingen worden in onze balans opgenomen op het moment dat wij een partij worden bij de contractuele bepalingen van het instrument.

Afgeleide activa en verplichtingen worden initieel gewaardeerd aan hun reële waarde. Na initiële waardering zullen we de afgeleide financiële instrumenten waarderen aan hun reële waarde met wijzigingen opgenomen in de resultatenrekening.

We verwachten om deze waarderingsregels ook te zullen toepassen in onze geconsolideerde jaarrekening per, en voor de periode eindigend op, 31 december 2019.

Ramingen en beoordelingen van het management

Het opstellen van de tussentijdse financiële cijfers in overeenstemming met IFRS verplicht het management beoordelingen en ramingen te maken en veronderstellingen te gebruiken die zowel de gerapporteerde bedragen van activa en passiva, de toelichting van voorwaardelijke activa en passiva op de datum van de financiële cijfers als de gerapporteerde bedragen van opbrengsten en kosten in de loop van de verslagperiode beïnvloeden. De werkelijke resultaten kunnen verschillen van deze ramingen. We verwijzen naar ons jaarverslag 2018, behalve voor de ramingen en beoordelingen als gevolg van de toepassing van IFRS 16 en de ramingen en beoordelingen gemaakt als gevolg van het verwerken van de samenwerkings- en optieovereenkomst, de gewijzigde overeenkomst voor filgotinib en de overeenkomst over de intekening op aandelen, elk getekend met Gilead, zoals hieronder toegelicht.

Kritische boekhoudkundige beoordelingen

Verwerking van warrant A en warrant B

De uitgifte van warrants A en B is onderhevig aan de goedkeuring van onze aandeelhouders, daarom oordeelde het management dat een financieel instrument zoals bepaald onder IAS 32 niet erkend zal worden tot er gestemd is over de goedkeuring. De uitgifte van warrant A en initiële warrant B staat op de agenda van de buitengewone aandeelhoudersvergadering van 22 oktober 2019.

Bij de closing van de transactie (23 augustus 2019) hebben we echter van Gilead de upfront betaling ontvangen, die impliciet een premie bevat voor de toekomstige uitgifte van de warrants. In overeenstemming met IFRS 15 meende het management dat de verwachte waarde van de uit te geven warrants beschouwd zal worden als een contractuele verplichting ("verplichting inzake uitgifte van warrants"), ter vermindering van de transactieprijs. Op het moment van goedkeuring van de uitgifte van warrants door de aandeelhouders wordt de contractuele verplichting een financiële verplichting (afgeleid instrument), gewaardeerd aan reële waarde met effect in de resultatenrekening in overeenstemming met IFRS 9.

IFRS 15 – Opbrengsterkenning Gilead transactie

Onze kritische beoordelingen waren als volgt:

Bepaling van de totale transactieprijs
  • In verband met deze overeenkomst met Gilead erkenden wij een over te dragen opbrengst en een overeenkomstig vlottend afgeleid financieel actief van €85,6 miljoen bij ondertekening van de overeenkomst met Gilead over de inschrijving op de aandelen, zoals vereist door IFRS 9. De over te dragen opbrengst werd toegevoegd aan de transactieprijs bij aanvang van de overeenkomst omdat verondersteld wordt dat het deel is van de totale vergoeding ontvangen voor de drie resultaatsverbintenissen.
  • We oordeelden dat de transactieprijs een premie bevatte die betaald werd door Gilead (door middel van de upfront betaling) voor het ontvangen van warrants (warrant A en warrant B) in de toekomst, na goedkeuring door de aandeelhouders. We waardeerden beide warrants aan hun reële waarde en erkenden een verplichting bij het afsluiten van de transactie voor hetzelfde bedrag (als onderdeel van de lijn over te dragen opbrengst). Deze verplichting zal vervolgens gewaardeerd worden op elke rapporteringsdatum, met een overeenkomstige impact op de transactieprijs toegewezen aan de resultaatsverbintenis gerelateerd aan ons onderzoeksplatform. Op 30 september 2019 bedroeg de waarde van de warrants €44,8 miljoen voor warrant A en €5,5 miljoen voor warrant B.
Resultaatsverbintenis: Licentie voor GLPG1690
  • De transactieprijs die toegekend werd aan deze resultaatsverbintenis weerspiegelt onze inschatting van de stand-alone verkoopsprijs van deze resultaatsverbintenis en werd berekend volgens de methode van de verdisconteerde kasstromen met inbegrip van, onder andere, veronderstellingen over het geschat marktaandeel en marktomvang, piekverkopen en kans op succes.
  • Na toekenning van de licentie voor GLPG1690 zullen we de Fase 3 kosten gelijk verdelen met Gilead. We beschouwen dit gedeelte van het contract als een samenwerking tussen ons en Gilead, wat buiten het toepassingsgebied van IFRS 15 valt.
Resultaatsverbintenis: Gewijzigde filgotinib overeenkomst
  • Opbrengsten worden erkend over een periode door het voldoen aan de resultaatsverbintenis. Management oordeelde dat het "cost-to-cost" input model zoals voorheen gebruikt nog van toepassing is, waarbij het nieuw gezamenlijk voorafbepaalde kostenniveau als maatstaf wordt genomen om de voortgang tot het voldoen aan deze resultaatsverbintenis, te meten. De voorafbepaalde kostendrempel is gestegen, wat leidt tot een lager percentage of completion en dus een negatieve cumulatieve catch-up van de opbrengsterkenning in het derde kwartaal van 2019.
Resultaatsverbintenis: Toegangsrechten tot het ontwikkelingsplatform, optierechten en R&D activiteiten
  • Management oordeelde dat het recht van Gilead tot de opt-in van programma's van ons onderzoeksplatform aan het einde van Fase 2 (inclusief GLPG1972), om co-exclusieve ontwikkelings- en commercialisatierechten buiten Europa te verkrijgen voor het programma waarvoor de opt-in uitgeoefend werd, geen materieel recht vertegenwoordigde daar de schulden om zulke rechten uit te oefenen worden beschouwd als een vertegenwoordiging van de reële waarde, bij het vergelijken van de voorwaarden van het contract tegenover vorige contracten afgesloten volgens het arm's length principe. Daarom werd geen enkel deel van de upfront betaling toegewezen aan zulke rechten.
  • De opbrengst toegewezen aan het ontwikkelingsplatform zal over tijd erkend worden daar Gilead exclusieve toegang tot ons onderzoeksplatform en optierechten op onze huidige en toekomstige pijplijn en R&D activiteiten ontvangt en dit gedurende de samenwerkingsperiode. We oordeelden dat het verlenen van exclusieve toegang en optierechten over de hele periode het belangrijkste onderdeel is van de transactieprijs. Daarenboven werden er geen budget (bedragen en verdeling over tijd) noch prestatie-indicatoren voor de R&D activiteiten overeengekomen daar we vrij zijn in het uitvoeren van deze activiteiten en naar eigen believen uitgaven kunnen doen voor deze activiteiten. Tenslotte is het moeilijk om investeringen in het R&D platform (inputs) over de samenwerkingsperiode nauwkeurig te voorspellen. Daarom werden geen inputmethodes weerhouden en beoordeelde het management een lineaire verdeling over de samenwerkingsperiode  als de meest betrouwbare en gepaste erkenningsmethode. We namen ook in beschouwing dat Gilead meer geïnteresseerd is in het verkrijgen van toegang tot de output van onze R&D activiteiten gedurende de samenwerkingsperiode dan in de input (daarom wordt er niet over de input gerapporteerd en werd deze niet overeengekomen tussen de partijen). We oordeelden dat de innovatie-output niet onmiddellijk gelinkt is aan de omvang van de input, daarom hebben geen kostinputmethode weerhouden om de voortgang van deze resultaatsverbintenis te meten.

Kritische boekhoudkundige ramingen

Periode voor erkenning van de resultaatsverbintenis: Toegangsrechten tot het ontwikkelingsplatform, optierechten en R&D activiteiten

Management oordeelde dat de meest gepaste periode, om de opbrengst toegewezen aan het ontwikkelingsplatform over te erkennen, 10 jaar is. Dit is omdat we deze exclusieve rechten toekenden voor een periode van 10 jaar. Indien echter op het einde van de 10-jarige periode bepaalde op dat moment bestaande programma’s, de klinische fase bereikt hebben (i.e. IND-aanvraag ingediend bij de toezichthouders), kunnen de rechten voor deze specifieke programma’s verlengd worden voor maximaal drie jaar. We zullen deze kritische raming herbeoordelen op elk jaareinde op basis van de voortgang van onze pijplijn.